2 mei 1998 – oprichting Europese Centrale Bank

Mijn leraar economie legde ooit het verschil uit tussen de economie van het zuiden en het noorden van Europa. Hij zal allicht meer nuances in zijn uitleg hebben gegeven, maar wat bleef hangen was dat het noorden in economisch zware tijden vaak kiest voor loonmatiging en bezuinigingen om de exportpositie vast te houden en het zuiden voor devaluatie om de export te stimuleren. Hij voorzag problemen nu we één munt zouden krijgen, want hij dacht niet dat Duitsland devaluatie zou accepteren en loonmatigingen en bezuinigingen die opgelegd worden door Europa zouden waarschijnlijk slecht vallen in het zuiden. De onvermijdelijke vraag van de klas was uiteraard “Maar waarom doen we het dan?” Vaak zijn de eenvoudigste vragen de beste, want ja. Waarom zijn we er ooit aan begonnen?

De eerste grootschalige economische samenwerking begon al na de Tweede Wereldoorlog. Om te zorgen dat het geld van het Marshallplan zo efficiënt en effectief mogelijk uitgegeven zou worden werd de Organisation for European Economic Co-operation (OEEC)*, met als hoofdkwartier Parijs, opgericht. De Verenigde Staten (en Canada) investeerden (deels als lening, grotendeels als gift) in 4 jaar tijd 17 miljard dollar in West-Europa (Oost-Europese landen weigerden onder druk van de Sovjet-Unie) en in ruil daarvoor  eisten de Amerikanen dat handelsbarrières werden verminderd, dat wetgeving die nadelig was voor het bedrijfsleven werd afgeschaft en dat bedrijven werden gemoderniseerd, onder andere door versterking van de vakbonden. Die wetsveranderingen zijn bijna nog belangrijker geweest dan de daadwerkelijke financiële hulp: in de meeste landen was de productie al weer op het niveau van voor de oorlog. Al is de hulp wel heel belangrijk geweest voor de economie van Duitsland en zonder die hulp was de groei in de andere landen waarschijnlijk al snel gestagneerd.

Die samenwerking smaakte naar meer, onder andere bij de eerste secretaris-generaal van de OEEC, de Fransman Robert Marjolin. Marjolin was tijdens de Tweede Wereldoorlog de financiële man van De Gaulle in Londen en studeerde in de jaren ’30 in de Verenigde Staten. Hij was een groot bewonderaar van de New Deal, het programma van Franklin D. Roosevelt om de Verenigde Staten uit de crisis te helpen. Marjolin vond economie een taak van de politiek en hij vormde de OEEC van een coördinerend orgaan om in een politiek orgaan dat zich met beleid bemoeide. Hij was ook één van de onderhandelaars voor de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) in 1957 en was van 1958 tot 1967 eurocommissaris. In 1962 deed de Europese Commissie een voorstel om vaste wisselkoersen af te spreken tussen de EEG-landen, het Marjolin-Memorandum. Maar de wisselkoersen waren op dat moment al jaren stabiel en daarom werd met dat plan niet veel gedaan. Maar naar aanleiding van het voorstel van Marjolin verenigden de presidenten van de verschillende nationale banken van de EEG zich wel in 1964 in een raad om regelmatig te overleggen en beleid op elkaar af te stemmen: het Comité van Presidenten. Door die afspraken verwachtten de banken nog minder fluctuaties in de wisselkoersen.

Eind jaren ’60 waren de wisselkoersen ineens niet meer stabiel en er brak crisis uit. Door de fluctuerende koersen kregen bedrijven die zich bezighielden met im- en export problemen en in 1969 kwam de Europese Commissie met een nieuw voorstel om de wisselkoersen te stabiliseren. Dat voorstel werd aangenomen en er werd afgesproken om in 10 jaar tijd een economische en monetaire unie te vormen. Maar er waren nog te veel onduidelijkheden en het proces ging voort als een bed, bad en brood-discussie: het ging niet over het probleem, maar over de eigen politiek. Pas in 1979 werd het Europees Monetair Stelsel opgezet (EMS). Die werd uitgevoerd door de Centrale Banken. Om de wisselkoersen te beperken kwam een Europese munteenheid, de Ecu. Dit was geen bestaande munt, maar werd voorgesteld als een mandje met vaste hoeveelheden munten van de lidstaten. Dan is een Duitse mark bijvoorbeeld altijd 2 gulden. De ecu was eigenlijk een 16e munt binnen de EU. Om rekening te houden met de individuele situatie van landen waren de koersen binnen grenzen wel aanpasbaar. En wat landen dus ook nog wel eens deden (Italië bijvoorbeeld meerdere keren) was de eigen munt devalueren.

Via de EMS konden landen tot op zekere hoogte gedwongen worden om maatregelen te nemen om de inflatie te beperken en dat werkte. In landen met van oudsher hoge inflatie begon die af te nemen. Door de stabiele wisselkoers waren er minder kosten en onzekerheden bij im- en export en als gevolg daarvan groeide de economie in alle landen. Maar de spanningen liepen al snel weer op: op de financiële markt was de Ecu populair, maar de politiek wilde er niet aan. De EMS kon niets doen tegen begrotingstekorten van landen en een aantal landen gaf structureel veel meer geld uit dan dat er binnenkwam. Ook daardoor kwamen de wisselkoersen onder druk te staan. Vervolgens kwamen beleidsmakers met een nieuw idee, want als Mozes niet naar de berg wil komen, moet de berg maar naar Mozes komen. Tot dan toe hadden alle maatregelen een positief effect op de economie, maar doordat de nationale politici de maatregelen niet in hun belang vonden zetten ze vaak de hakken in het zand. Als de Europese economie veel nauwer met elkaar verbonden zou zijn, zouden de belangen van de nationale politiek ook veel meer hetzelfde zijn en zouden er wel stappen gezet kunnen worden.

Het idee was dat als er binnen de EEG geen binnengrenzen zouden zijn, economieën met elkaar verbonden zouden worden. Dan werden de lidstaten automatisch ook gedwongen om hun economisch beleid op elkaar af te stemmen. Veel economen vreesden dat het hele systeem van vrijheid van kapitaalverkeer zou instorten als ze door zouden gaan op de oude weg. De economieën lagen veel te ver uit elkaar en de wisselkoers zou niet meer vast kunnen blijven. De Ecu was een heel abstracte rekeneenheid van de financiële jongens (m/v), waardoor de 16e munt een soort onafhankelijke economie was geworden waar (te) weinig mensen echt iets van snapten of zicht op hadden. In 1986 werd de Europese Akte aangenomen waarbij alle lidstaten aangaven dat er één gemeenschappelijke markt moest komen in Europa, maar steeds meer kwam het idee dat dit alleen zou werken als er ook één gemeenschappelijke munt zou komen. Die munt zou zorgen voor grotere prijstransparantie voor consumenten en beleggers, er zou geen risico meer zijn voor fluctuerende wisselkoersen, transactiekosten zouden veel minder worden en dat alles zou de welvaart verhogen. Daarom werd in 1988 besloten dat de euro ingevoerd zou worden in 3 stappen.

Eerst moest de interne markt voltooid worden: meer samenwerking tussen landen en banken, wetten moesten uniform worden en beleid moest op elkaar afgestemd worden. Tijdens fase 2 moest de organisatie op poten worden gezet, zoals de oprichting van de Europese Centrale Bank en in de laatste fase werden de wisselkoersen onherroepelijk vastgelegd en werden bevoegdheden overgedragen van de verschillende landen naar de verschillende Europese instellingen. Dat werd vastgelegd in het verdrag van Maastricht (1992). Op 1 januari 2002 was de invoering van de euro compleet toen de eerste briefjes uit de geldautomaten kwamen en de euro het enige wettige betaalmiddel werd in de DING FLOF BIPS-landen (ook wel BIG FLIP FONDS). Eind goed, al goed? Mwah. De term die bij mijn economielessen ook vaak voorbij kwam was ‘ceteris paribus’: als de overige omstandigheden gelijk blijven. En daar ging het mis. Op papier bestaat de gemeenschappelijke markt, maar om nu echt te zeggen dat de economieën met elkaar geïntegreerd zijn. Niet echt.

Mijn leraar voorzag dit ook, omdat economie op papier iets anders is dan economie in het dagelijks leven. De meeste van zijn voorbeelden gingen over het verschil tussen Duitsland en Italië (volgens mij was er net weer een crisis bij Al Italia). Toen wij vroegen waarom de euro werd ingevoerd legde hij uit dat het handig is om gelijke wisselkoersen te hebben en dat de politiek hoopte dat de economie zou groeien doordat er minder handelsbarrières zouden zijn. Hij vertelde dat Europa hoopte op een goede tegenhanger van de dollar, maar dat ze leken te vergeten dat de dollar ook niet zonder slag of stoot was ingevoerd. Zijn voorspelling was dat we na 3 grote crises pas zeker wisten of de invoering van de euro echt succesvol was en hij verzekerde ons ervan dat die crises zouden komen. Na de bankencrisis is besloten dat het toezicht op banken in landen niet meer door de eigen Centrale Bank uitgevoerd wordt en de bankentest is ingevoerd, maar er is niets tegen de bankencultuur gedaan. We zitten nog midden in de Griekenland-crisis en je merkt aan alles dat Europa dit als een belangrijke testcase ziet voor als Italië of Frankrijk in de problemen komen, maar echt veel dichter bij een oplossing zijn we niet. Het wordt dus nog spannend de komende jaren. Mark my teacher’s words.

*In 1961 werd de OEEC omgevormd tot een wereldhandelsorganisatie, de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD)

Be the first to comment on "2 mei 1998 – oprichting Europese Centrale Bank"

Leave a comment

Your email address will not be published.


*